De Nicolaïkerk komt op deze dronefoto mooi in beeld. Foto: ©Jur Kuipers.
Bouwgeschiedenis
De Nicolaïkerk staat aan de Wijkstraat, van oudsher de hoofdstraat van Appingedam. Het laat renaissancistische Raadhuis uit 1630 is ertegenaan gebouwd.
Het oudste deel van de kerk dateert uit het begin van de 13e eeuw. Mogelijk heeft er op die plek al eerder een kerk gestaan. In 1225 is in ieder geval een zaalkerk gebouwd, gewijd aan Maria. De groei die de stad Appingedam in de middeleeuwen doormaakt, zorgt er waarschijnlijk voor dat de kerk al in de tweede helft van de 13e eeuw wordt uitgebouwd tot een kruiskerk met een westtoren. Het koor wordt daarbij vergroot, maar in het begin van de 14e eeuw wordt de kerk alweer verder uitgebouwd en krijgt dan een vijfhoekige afsluiting. In 1331 is de kerk nog aan Maria gewijd, maar enige tijd daarna moet Nicolaï (Sint-Nicolaas) de beschermheilige zijn geworden. In 1408 wordt zijn naam als eerste genoemd in combinatie met de kerk.
De preekstoel van eikenhout uit 1665 met daaronder de pelikaan die haar jongen voedt. De geluidskap heeft een fries met figuren van dieren en mythische wezens. Foto: ©Jur Kuipers.
n de 15e eeuw worden de zijbeuken van de kruiskerk uitgebouwd tot de huidige hallenkerk. De uiteinden van de zijbeuken zijn nog goed te herkennen, doordat de uitbouw zich kenmerkt door grote gotische spitsboogvensters, terwijl de oorspronkelijke zijbeuken kleinere rondboogvensters hebben. De zijbeuken worden in het begin van de 16e eeuw afgesloten met een zuiderkapel (de Jozefkapel) en iets later ook een noorderkapel (de Mariakapel).
Na de Reductie van Groningen gaat de rooms-katholieke Nicolaïkerk in 1594 over tot het protestantisme. Dit heeft gevolgen voor het interieur. Alle katholieke kenmerken verdwijnen en de muren worden gewit. In de 17e eeuw komen er een rijk met houtsnijwerk bewerkte preekstoel (1665), een dooptuin en een aantal herenbanken bij.
De oorspronkelijke kerktoren wordt in 1554 vervangen door een vrijstaande toren. Deze staat afgebeeld op het stadsbeeld van Appingedam op het cartouche onderaan de Coenderskaart en wordt in 1834 wegens bouwvalligheid gesloopt. De huidige forse, maar lage klokkentoren dateert uit 1835 en meet 41 meter hoog.
De kerk wordt in de periode 1948-1953 gerestaureerd onder de verantwoordelijkheid van de architecten A.R. Wittop Koning en Rienk Offringa. In 2008 is in de Mariakapel een Archeologisch Informatiepunt gerealiseerd. De Jozefkapel is ingericht als stiltecentrum, maar is momenteel door aardbevingsschade voor bezoekers afgesloten[1].
Een van de twee herenbanken met opzetstuk. ©Foto: Jur Kuipers.
Opzetstuk met wapen op een herenbank. Foto: ©Jur Kuipers.
Opzetstuk met wapen op een herenbank. Foto: ©Jur Kuipers.
Uitgebreide geschiedenis
In het begin van de 13e eeuw wordt een bakstenen zaalkerk gebouwd van twee traveeën met een westtoren, van de oude kerk resten nu nog de beide westelijke schiptraveeën. Deze kerk is waarschijnlijk niet het eerste godshuis geweest dat in Appingedam tot stand komt. Bij de restauratie in de jaren 1948-1954 vindt men funderingsrestanten die wijzen op een ouder bouwwerk. Wel is bekend dat de Damster kerk ooit gewijd is geweest aan Maria. Een pauselijke bul uit 1331 spreekt nog van H. Mariakerk van Appingedam. Later wordt kindervriend St. Nicolaas die ook patroon is van zeevarenden en bakkers, de schutspatroon van de Damster kerk. Waarschijnlijk ook nog in de 13e eeuw worden een dwarspand en een rechtgesloten koor aan de zaalkerk gebouwd waardoor een romano-gotische kruiskerk ontstaat met koepelgewelven. Het dwarspand heeft aan weerszijden van het koor absiden.
Naast de deur van de sacristie bevindt zich het "sacramentshuis". Dit is waar de hostie is bewaard. Oorspronkelijk is er een deur voor deze kamer geweest die op slot kan. Tijdens de voorlaatste restauratie (1949-1954) is in de sacristie een "wastafel" ontdekt, een wastafel waar priesters hun handen hebben kunnen wassen en waarin religieuze gerechten worden gewassen. Door de "Piscina" (afvoer) komen eventuele resten van miswijn en hosties met het spoelwater in de gewijde grond van de begraafplaats. De priesters hebben hun eigen watervoorziening gehad. Tijdens de restauratie komt een kleine fontein aan het licht, die is afgedekt met een plaat met het opschrift "fontein". |
|
Verdere uitbreiding van het kerkgebouw
In de eerste helft van de veertiende eeuw worden een zevenzijdige koorsluiting met straalgewelf en hoge, geprofileerde spitsboogvensters toegevoegd.
Omstreeks 1450 komen twee zijbeuken gereed, even hoog als het schip, waardoor de kerk zich tot een hallenkerk ontwikkelt. Omstreeks 1500 wordt de zuiderkapel gebouwd en ongeveer gelijktijdig verrijst de sacristie met een verdieping die via een traptoren bereikt kan worden. Ooit is de sacristie een aan drie zijden vrijstaand bouwwerk geweest dat tegen een zijde van de koorsluiting is geplaatst. De noorderkapel vult echter in het eerste kwart van de 16e eeuw de ruimte tussen het noordertransept en de sacristie. Blijkens een steen, nu ingemetseld in het raadhuis, wordt in 1554 de 13e eeuwse westtoren afgebroken en door een nieuw vrijstaand exemplaar vervangen, dat in 1835 moet worden afgebroken wegens bouwvalligheid. Omstreeks 1800 is het luiden van de klokken om die reden al niet meer mogelijk. De huidige vrijstaande toren komt er voor in de plaats, waarvan het stenen vierkant en de houten opbouw samen een hoogte hebben van 41 meter. De Nicolaïkerk is met haar afmetingen van 48,30 m x 28,25 m de grootste kerk in de Ommelanden.
In 1561 zijn er herstelwerkzaamheden aan het gebouw verricht. Een steen in het noorderdwarspand getuigt daarvan:
ANNO 1561 BI TIDEN JOCHIMIS VAN SCHUTDORP, PASTORI TEN DAM, UNDE HELMICH RENEKENS, BOIE EDSENS, LUIDTKEN KUPER, KERCKVOEGEDEN DOE TER TIT.
|
Behalve de pastoor zijn in de Middeleeuwen acht priesters aan de kerk verbonden en zijn er meerdere altaren in de kerk geweest. Het levensonderhoud van geestelijken wordt betaald uit verschillende prebenden waaronder het H. Sacramentsleen, dat inkomsten geniet uit de bekende kapel te Solwerd, gebouwd boven het ouwelputje. Prebenden zijn in die tijd ook renten uit kerkelijke goederen.
Ooit stelen lieden een kelk met daarin drie hosties uit de Nicolaïkerk. De dieven werpen de hosties te Solwerd in een sloot. Deze plek wordt vanaf dan een bedevaartplaats en tot ver in de 17e eeuw zoeken Groningers troost en genezing in de kapel die boven de sloot is gebouwd.
Restauratie in de 20e eeuw
In 1948-1953 wordt de kerk gerestaureerd onder leiding van de architecten A.R. Wittop Koning en R. Offringa. Behalve dat er algehele herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd, wordt er in het interieur het één en ander gewijzigd. De houten scheidingswand met glas tussen koor, kapellen en schip wordt verwijderd, de herenbanken die eerder voor de wand staan, worden naar verschillende plekken in de kerkruimte verplaatst en de preekstoel wordt uit het schip naar de grens van koor en schip verhuisd. De dooptuin wordt verwijderd en de banken worden in twee rijen opgesteld. De hoofdingang wordt verplaatst naar de ‘tussenbouw’ die opgetrokken is tussen de kerk en de Franse school en de oude ingang aan het plein wordt dichtgemetseld.
In de kerk zijn twee hoge boxen die via trappen bereikbaar zijn. De grotere, die deels in de zuidelijke zijbeuk en deels in de middenbeuk staat, is vroeger voorbehouden aan geweest aan de stadsvaders. Buiten de bovenste toegangsdeur is er nog een zitplaats. Het is bestemd geweest voor de stadsbode, wiens taak het uiteraard is geweest om de hoogwaardigheidsbekleders te begeleiden..Foto: ©Jur Kuipers.
Koorhek (niet meer aanwezig)
[606] |
Wapen: Gedeeld: I Maniel; II Kyft. Schildhouders: twee herten.
Kwartieren:
MANIEL |
KYFT |
ENTENS |
MEPSCHE |
OLDENBOECKEM |
VOORST |
|
BEUSLAGER |
NAEGEL |
SCHLANNYOFKESCH |
HOLLINGE |
MIMGER |
VAN DER GOOY |
RAEVE |
ENTENS |
MEDOOGH162 |
N.B. Vermeld: RAG, Archieven [De Marees] van Swinderen, inv. nr. 689. Afschrift 16 augustus 1759, zonder vermelding van wapenfiguren. Johannes van Maniel, burgemeester Appingedam tot 1665, gehuwd voor 18 maart 1635 Johanna Maria Kyff. Zie: NLW, 1925, k. 107-108, waar beschrijving verbetering behoeft, en 1941, k. 337. Vergelijk: GDW, nr. 3017. Wapen Mimger = Munster [1]. In 1993 is een aantal brokstukken teruggevonden op een zolder van de kerk. De wapens Maniel en Kyft bleken overgeschilderd te zijn met het stadswapen van Appingedam. Thans (2018) berusten de fragmenten in het Museum Stad Appingedam. Zie: GRK 18 (2001) 77. |
GDW, blz. 161, nr. [606], waar het als niet meer aanwezig vermeld staat. |
|
Het huidige aanzien van de kerk
Het exterieur toont de vrij ingewikkelde bouwgeschiedenis. In de noord- en zuidmuur is de romano-gotiek van het dwarspand of transept te herkennen: in de bovenzone twee kleine rondboogvensters binnen spitsboognissen met aan weerszijden siernissen, eronder drie spaarvelden met siermetselwerk.
De romano-gotiek van de kruisarmen wordt zowel in de zuid- als in de noordmuur geflankeeerd door gotische zijbeuken en kapellen. Het transept heeft ooit topgevels gehad die wellicht in 1686, wanneer het dak zware stormschade oploopt, zijn afgebroken om tot een eenvoudiger kapconstructie te komen.
De gecompliceerde bouwgeschiedenis van de kerk is binnen nog duidelijker aan de gewelven af te lezen. De koepelgewelven van het middenschip en het dwarspand zijn 13e eeuws en romano-gotisch, de straalgewelven van de koorsluiting stammen uit het begin van de 14e eeuw. De zijbeuken hebben vierdelige kruisribgewelven, de noorderkapel heeft een stergewelf.
Ooit zal een deel van de romano-gotische kruiskerk rood zijn gesausd, waarbij de voegen met wit zijn opgehaald. Deze kleurstelling, die omstreeks het midden van de 13e eeuw zijn intrede doet in dit gebied, is bijvoorbeeld te zien in de kerken van Zeerijp, Huizinge en Marienhafe (Oost-Friesland).
Foto: ©Jur Kuipers.
In het eerste kwart van de 14e eeuw wordt een ornamentale beschildering aangebracht die in de romano-gotische koepelgewelven zijn terug te vinden en waarbij ook het Lam Gods behoort in de sluitring van de koorsluiting.
Kort na 1450 wordt voor een andere decoratieve uitmonstering gekozen, die wordt gecombineerd met een aantal afbeeldingen van heiligenfiguren zoals in het westelijk schiptravee Christus als Salvator Mundi en Andreas in één van de medaillons, in het oostelijk schiptravee Maria met kind, staande op de maansikkel en in de viering de vier gekroonde beschermheiligen van de bouwlieden, Castorius, Sempronianus, Claudius en Nicostraius met attributen en onderschriften met daarnaast een wapenschild met bouwgereedschap en een huisteken (zie foto hierboven).
Foto: ©Jur Kuipers.
Omstreeks 1500 wordt het gewelf van de toen gebouwde zuidkapel beschilderd met ranken met grotesken en maaswerk.
Foto: ©Jur Kuipers.
In 1570 (zie de foto hierboven) krijgt de hele kerk een nieuwe beschildering met gotisch maaswerk, bloem-, kandelaber- en rolwerkmotieven en natuursteenimitatie met stippeltechniek. Ook de voorstelling van St. Nicolaas in de koorsluiting wordt dan geschilderd. In het oostelijk schiptravee herinnert een tekst binnen een rolcartouche aan de dan uitgevoerde werkzaamheden:
ANNO 1570 IN DER TYD ALS JASPERUS VOS PASTOER UND COM/MISSARI[US] JOHA[N] REINERS GATTHO AMSWEER UND RUTGER VAN TITZ KERCKVOE/GEDE[N] TE[N] DA[M]ME WEREN IS DESSE KERCKE REPAREERT UNDE GESTOFFEERT.
Deze opknapbeurt vindt plaats onder het bestuur van Johannes Knijff, de eerste bisschop van Groningen en Drenthe. Hij wordt in 1563 in Brussel gewijd, maar arriveert pas in 1568 in zijn diocees. Veel kerken in Stad en Ommeland zijn in die tijd verwaarloosd als gevolg van strijd en maatschappelijke onrust in de eerste helft van de 16e eeuw. Ook voldoen veel plaatselijke kerkelijke gewoonten niet aan de algemene kerkelijke normen die bij het Concilie van Trente zijn aangescherpt en bijgesteld. De nieuwe bisschop gaat ijverig aan het reorganiseren en laat ook kerken opknappen.
Evenals in Appingedam herinnert een opschrift in de gewelven van de kerk van Godlinze aan de campagne van de bisschop.
Herinneringen aan de rooms-katholieke periode
Van de voor-reformatorische inrichting resten behalve de gewelfschilderingen een altaarsteen, een sacramentsnis met gotische bekroning, een laatmiddeleeuwse borstwering en een aantal grafzerken van priesters en hoofdelingen. Een kogel in de westmuur herinnert aan die bange tijd waarin op 4 augustus 1514 honderden weerloze Damsters, die veiligheid zoeken in het godshuis, worden vermoord. De Nicolaïkerk wordt daarbij zo zwaar beschadigd dat men uitwijkt naar de kloosterkerk van de Augustijnen aan het eind van de Broerstraat. In de noorderkapel bevinden zich o.a. de grafzerk van Snelger Houwerda, een sarcofaagdeksel en een fragment. Bijzonder is het medaillon aan een pijler in de Mariakapel, die waarschijnlijk afkomstig is van een graftombe (zie foto hieronder). Deze herinnert aan Gerdt tho Dornum die in 1515 zijn familiebezit in Appingedam tegen de Saksers verdedigt en dit moet bekopen met ‘versmachting’ in de toren. In de noorderbeuk bevindt zich onder meer een grafsteen van Mello Clant die in 1513 sterft.
Bijzonder is het medaillon aan een pijler in de Mariakapel, die waarschijnlijk afkomstig is van een graftombe (zie beschrijving hieronder). Deze herinnert aan Gerdt tho Dornum die in 1515 zijn familiebezit in Appingedam tegen de Saksers verdedigt en dit moet bekopen met ‘versmachting’ in de toren. Foto: ©Jur Kuipers.
De graftombe
[268] |
A° 1515, AM 15 FEBRUARII, STAERF DE ERENTHVESTE GERDT THO DORNUM UNDE WITHMUNDE HOVETLINCK.
Wapen: In zilver een zwarte adelaar en een rood schildhoofd, beladen met drie staande zilveren korenschoven naast elkaar. Helmteken: een uitkomende zwarte adelaarskop tussen vier rode vlaggen, elke vlag beladen met een zilveren korenschoof, twee naar rechts en twee naar links. |
Steenhouwersmerk: Huismerk nr. 27. |
N.B. Medaillon, voor 1828 ingemetseld in pijler van noordelijke kapel, volgens overlevering afkomstig van graftombe, misschien verwoest in 1795. Afgebeeld GDW, plaat IV. MON, blz. 10. Ulrich Wilhelm Polmen, overleden Groningen 2 februari 1797, eigenaar van graftombe op kleine koor. Zie: RAG, Archief Polman Gruys, inv. nr. 101, achterin. NAB, 1942, blz. 226. Vergelijk: O. G. Houtrouw. Ostfriesland. Aurich 1889. S. 380/381. Wappen Kanckena. |
|
Klokken
[602] |
PASTORES GERHARDUS ALBERTHOMA, JACOBUS ISEBRANDI HARKENROHT, APPINGADAMMOAE. MAMEES FREMY ME FECIT. BORGEMEESTEREN: JR. ULDERICH WILHELM POLMAN, HARMEN CLASEN SAAGMAN, LAMBERTUS VAN DER TUICK. BOUWMEESTER: JAN WILLEMS MULDER. KERKVOOGDEN: HAVICK SCHULTENS, JAQUES PARS, JURRIEN BARTELS OOSTERHOF, KARS GEUCHIES TROMP. KLAAS CORNELIS OUDERMAN, SECRETARIS DER STAD APPINGEDAM, ANNO 1722.
Embleem: In een nest een pelikaan met jongen [Appingedam]. |
INWONERS DESER STADT, ALS GHY HOORT MYN GEKLANG / DAN SCHIKT U TOT UW DOODT OF TOT DEN TEMPELGANG. |
N.B. Niet meer aanwezig. Zie: Raadhuis Appingedam. Tekening door J. H. van Calker, 1834. |
GDW, blz. 161, nr. [602]. |
|
[603] |
GEGOTEN ANNO 1763 ALS H. ALSTORPHIUS, R. EBELS, A. TONKENS, JR. J. C. BARON VAN DER BORCH, BORGERMEESTERS WAREN DER STAD APPINGEDAM; H. IDEMA SECRETARIUS, EN E. BRUCHERUS BOUMEESTER, EN G. HOVINGH, J. SCHELTES, J. ARTOPEUS, J. W. VAN LEHR KERKVOOGDEN WAREN. J. BORCHHARD FUDIT ENCHUSAE 1763.
IK NODIG OM TER GODSDIENST GAAN / IK KONDIG 'T WERK EN RUSTTYT AAN / EN GEEF VAN VREUGT OOK TEKEN / 'T VERSTERVEN EN BEGRAVINGSSTOND / IK AAN DE LEVENDE VERKOND / GEEFT ACHT DAN OP MYN SPREKEN. |
N.B. Sedert 1943 niet meer aanwezig. |
GDW, blz. 161, nr. [603]. |
|
Gewelfschilderingen
ANNO 1570, IN DER TYD ALS JASPERUS VOS PASTOER UND COMMISSARIUS, JOHAN REINERS, GALTHO AMSWEER UND RUTGER VAN TITZ KERCKVOEGEDEN TEN DAMME WEREN, IS DESSE KERCKE REPAREERT UNDE GESTOFFEERT.
Wapen, onduidelijk: In een nest twee pelikanen met jongen [Appingedam], in spiegelbeeld uitgaand van de beide zijden van een gewelfrib met aan beide zijden een kop en een jong. |
Wapen (verkleurd?): In zilver een zwart monogram, bestaande uit een grote A, rechts vergezeld van een I en links van een V [Jasperus Vos te Appingedam]. |
Wapen (verkleurd?): In zilver een omgewende zilveren wassenaar. [Galtho Amsweer?]. |
N.B. Commissarius is plaatsvervanger van officiaal van bisschop van Munster. Zie: W. J. Formsma. De Ommelander strijd voor zelfstandigheid in de 16e eeuw. Assen 1938. Blz. 15. |
GDW, blz. 96, nr. [263], waar het wapen van Appingedam als embleem wordt beschreven en de andere beide wapens niet genoemd worden.
Zie foto verder naar boven.
|
|
[264] |
Huismerk nr. 24, vergezeld van de letters K.C.
|
[265] |
Huismerk nr. 25, vergezeld van de letters P.B.
|
[266] |
Wapen: Een zilveren bijl met gouden steel, een gouden hamer, een zilveren troffel met gouden handvat en een onbekend zilveren gereedschap, gestoken door een kleine gouden kubus, gerangschikt rondom een gouden huismerk nr. 26. Helmteken: een kapbeitel en een ritsbeitel, samen in de vorm van een omgekeerde keper en omgeven door een geknoopt touw. Het wapen vergezeld van vier heiligen, samen genaamd de quattuor coronati: SANCTUS CASTORIUS, houdend een breekijzer of een koevoet; SANCTUS SEMPRONIANUS, houdend een troffel: SANCTUS CLAUDIUS, houdend een passer; SANCTUS NICOSTRAIUS [lees: NICOSTRATUS], houdend een winkelhaak. Helmteken: twee rechtopstaande kleine stokachtige zilveren voorwerpen. Dekkleden zilver en goud.
N.B. tweede helft 15de eeuw?, gelijktijdig met: GDW, nr. 263. Vergelijk: GDW, nrs. 334, 379A en 389. |
GDW, blz. 96, nr. [266], waar het wapen niet geheel volledig wordt omschreven. Het onbekende voorwerp wordt hier als schietlood omschreven en helmteken en dekkleden ontbreken. De schildering wordt hier op 1570 gedateerd, maar moet aanzienlijk vroeger zijn[2].
Zie foto verder naar boven. |
|
Fresco’s
Tijdens de restauratie begin jaren 50 van de vorige eeuw worden onder een dikke laag kalk enkele muurschilderingen in de kerk ontdekt. Besloten wordt om deze weer in het zicht te brengen. Het betreft onder meer een afbeelding van sint Nicolaas van Myra in het gewelf van het koor-apsis. In het oostelijk gedeelte van het vieringsgewelf staan de Vier Gekroonde Martelaren (Quatuor Coronati) afgebeeld: Claudius met een passer, Nicostratus met een winkelhaak, Castorius met een beitel en Symphorianus met een troffel. Tussen deze patroonheiligen van de middeleeuwse bouwgilden is een wapenschild in laatgotische stijl geplaatst, waarvan het schild een aantal bouwwerktuigen laat zien. De afbeeldingen worden gedateerd op het midden van de 15e eeuw[3].
Rechtop tegen de koorsluiting een altaarsteen met de vijf wijdingskruisjes, herinnerend aan de wonden van Christus. Later in 1641 wordt deze mensa als grafzerk gebruikt voor Ave Egbartsd., de huisvrouw van Ecco Klaesen.
Ook in de koorvloer zijn diverse grafstenen opgenomen.
De sacramentsnis met gotische bekroning bevindt zich in de noordmuur van het koor. Hieruit moet ooit de hostie zijn gestolen, die uiteindelijk van Solwerd een bedevaartplaats heeft gemaakt.
De protestantse periode
Na de Reductie van Groningen in 1594 wordt de Nicolaïkerk een protestantse kerk. Alles wat aan het rooms-katholieke gebruik herinnert, wordt verwijderd en de muren en gewelven worden gewit. Gedurende de 17e eeuw krijgt de kerk een protestantse inrichting, waarin de preekstoel uit 1665 met dooptuin centraal staat. Er worden banken geplaatst waaronder een hoog burgemeestersgestoelte, een aantal herenbanken en banken voor de gewone kerkgangers.
Deel van het interieur, in het midden het orgel en rechts een deel van de preekstoel. Foto: ©Jur Kuipers.
Banken
[607] |
Wapens: Rechts: Polman. Links: Van Mark.
N.B. Johan Frederik Polman, heer van Garreweer en burgemeester van Emden, overleden 15 juni 1710, gehuwd Emden 21 maart 1655 met Ida Johanna van Mark. Zie: Johannes C. Stracke. Die Wappen und Grabschriften der ehemaligen Gasthauskirche in Emden. Aurich 1963. Seite 18, 41. O. G. Houtrouw. Ostfriesland. I. Aurich 1889. Seite 444. |
GDW, blz. 162, nr. [607]. |
|
[608] |
Wapens:
Rechts: Doorsneden: A. twee tegen elkaar klimmende leeuwen; B. gedeeld, doch de deellijn ontbreekt: 1 drie klaverbladen, 1 en 2; 2 een naar rechts gewende gezichtswassenaar, vergezeld van een achtpuntige ster.
Links: Doorsneden: A. op een terras een boom; B. een grote lelie en twee rozen, 1 en 2, doch vrijwel naast elkaar.
N.B. In de zuiderkapel. Enno Ebels, overleden 21 augustus 1746, en Cornelia Stenhuis, overleden 19 mei 1747. Zie: GDW, nr. 649. |
GDW, blz. 162, nr. [608]. |
|
[609] |
Wapen: Groningen. Schildhouders: twee omziende leeuwen.
Twee ondefinieerbare spiegelmonogrammen. |
GDW, blz. 162, nr. [609]. |
|
[609A] |
Wapen, vergezeld van de letters M.S.: Op een terras een omgewende moriaan, houdend in de rechterhand een omgekeerde pijl en in de linkerhand een op het terras rustende handboog met de pees aan de binnenzijde, de moriaan met hoofddoek, lendendoek, dragend over de schouder een pijlenkoker aan riem. Helmteken: een uitkomende moriaan, schuin omhoog schietend met een gespannen handboog en aangelegde pijl.
N.B. Koper. Sedert ca. 1900 heimelijk particulier bezit. Menso Swart, van Emden, burger Appingedam, 29 november 1710. |
GDW, blz. 162, nr. [609A]. |
|
[609B] |
Een gekroond huismerk nr. 924, vergezeld van de letters R.J. en het jaartal 1727.
N.B. Koper. Sedert c. 1900 heimelijk particulier bezit. |
GDW, blz. 162, nr. [609B]. |
|
[609C] |
W.H. 1758.
Aan de achterzijde gesigneerd door de vervaardiger met een huismerk nr. 925, vergezeld van de letters K.D. |
N.B. Koper. Sedert c. 1900 heimelijk in particulier bezit. |
GDW, blz. 162, nr. [609C]. |
|
[609D] |
Huismerk nr. 926, vergezeld van de letters C.T.
N.B. Koper. Sedert c. 1900 heimelijk in particulier bezit. |
GDW, blz. 162, nr. [609D]. |
|
[609E] |
De letters W.E., later vervangen door huismerk nr. 603, vergezeld van de letters W.A.
N.B. Koper. Sedert c. 1900 heimelijk in particulier bezit. |
GDW, blz. 162, nr. [609E]. |
|
De kansel en het klankbord zijn rijk gesneden, op de hoeken van de kuip staan Korintische kapitelen, de panelen zijn versierd met festoenen. Op het klankbord zijn de evangelistensymbolen aangebracht. De kansel wordt gesteund door een pelikaan die haar jongen redt met haar hartebloed, een verwijzing naar het stadswapen. Dit onderstuk is in de 19e eeuw toegevoegd.
De pelikaan, symbool van de zelfopofferende liefde van Christus, komt ook voor op het achterschot van de kansel en op de orgelbalustrade.
In 1792 worden een messing lezenaar en doopbekkenhouder aan de preekstoel aangebracht. (Inscriptie doopbekkenhouder: B.O.K. 1792)
Damster orgelmakers en het orgel
Reeds in 1458 komt in de stadsarchieven een inwoner voor, die Johannes orgelmacker wordt genoemd en wellicht is deze Johannes dezelfde persoon als Johan ten Damme die in 1480 aan een orgel werkt in Kampen en in 1485 aan een instrument in Genemuiden. In 1549 woont er een Berent orghelmaker in de stad. In 1559 is er sprake van een orgel in de Nicolaïkerk.
In 1638 verriche D. Bader werkzaamheden aan het orgel, na diens dood in 1639 voltooit A. Waelckens het werk. In 1744 krijgt A.A. Hinsz opdracht een nieuw instrument te maken. Hij gebruikt veel pijpwerk uit het oude orgel. Casper Struiwig maakt het snijwerk aan de eiken kas.
Opschrift op het orgel, linkerkant. Foto: ©Jur Kuipers.
[604] |
GEERT WOLTERS SMIT, POMPEIUS V. D. TUICK, ENNO EBELS, ARIS DRIFHAAMER BORGEMEESTREN DER STADT APPINGEDAM, EDE JANS DUMRINGH BOUMEESTER ANNO 1744.
--> zie foto hierboven
OMGE JANS MULLER, ALBERT HINDRIKS SMIT, JAN VAN ELFRINCKHOF, JOHANNES ARTOPEUS KERKVOOGHDEN DER STADT APPINGEDAM, HERO IDEMA SECRETARIUS ANNO 1744.
--> Zie foto hieronder.
Embleem: In een nest een pelikaan met vier jongen [Appingedam]. |
N.B. Tweede tekst afgebeeld: Gens nostra, 1968, blz. 8; GRK, 4 (1987) 102. Ook: Familieboek Idema. 1968. Blz. 16. Toegeschreven aan Casper Struiwig. GRK, 4 (1987) 116. |
|
Opschrift op het orgel, rechterkant. Foto: ©Jur Kuipers.
Tekst op het rugwerk van het orgel
[605] |
IN 1810 IS DIT ORGEL GERENOVEERD DOOR DE KERKVOOGDEN H. WARENDORP, W. W. DYK, S. ENNES.
GDW, blz. 161, nr. [605]. |
|
De tekst op het rugwerk vertelt van werkzaamheden in 1810, wellicht uitgevoerd door H.H. Freytag. Later brengen Van Oekelen en Doornbosch veranderingen aan. In de periode 1967-70 wordt een algehele restauratie uitgevoerd naar de toestand van 1744 door de fa. Van Vulpen. Het instrument telt 20 stemmen verdeeld over het hoofdwerk en het rugwerk.
Vermeldenswaard is het feit dat nog een orgelmakersgeslacht zijn oorsprong heeft in Appingedam en zich ook noemt naar de stad van herkomst: Van Dam.
De zoon van de gortmaker Jacob Lammerts (1715-1805) heeft zich in de loop der tijd in Groningen gevestigd. Zijn zoon Lambertus van Dam (1744-1820) wordt eerst kistenmaker en vertrekt in 1764 naar Gouda waar hij misschien bij orgelmaker Hess in de leer is geweest. Terug in Groningen in 1767 wordt hij gezel bij een goudsmid en later bij A.A. Hinsz. In 1776 begint Van Dam een eigen orgelmakerij in Groningen. In 1776 verhuist hij met zijn bedrijf naar Leeuwarden. De Fa. Van Dam bestaat van 1776 tot 1926 en steeds onder leiding van een Van Dam bouwt en repareert men orgels. Ongeveer 300 nieuwe orgels vervaardigt men, voornamelijk voor kerken in Friesland, Groningen en Noord- en Zuid-Holland. Een uitgebreide beschrijving volgt verderop in dit artikel.
Klokken en het carillon
In de toren hangen op de tweede verdieping drie luidklokken. In de achtkantige lantaarn een carillon bestaande uit 25 klokken, in 1911 gegoten door de Engelse klokkengieter John Taylor.
Klok (niet meer aanwezig):
SANTE PAUVEL HEIT ICK, GEERT VAN WOU GOET MICK. ANNO DOMINI MCCCCCXLIIII.
Medaillon met een ten gevolge van misgieting onduidelijk randschrift: MES[T]ER JOHAN RENGERS, [OF]FICIA[LI]S VRES[IE] MON[ASTERIENSIS], PASTOR TEN DAM. |
Wapen: Rengers [2]. Helmteken: een vlucht. |
N.B. Misschien vervoerd naar Groningen 1580; overgebracht naar Veendam 1664; vergoten c. 1957. Zie: Gedenkboek, uitgegeven ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de hervormde kerk te Veendam, 1662-1962. Blz. 30-32. Van medaillon afgietsel in gips in Veenkoloniaal Museum, Veendam. Gelijktijdig met klok gegoten vijzel, misschien relatiegeschenk, heeft tot randschrift: MAGISTER JOHANNES RENGHERS, PASTOR TEN DAM, ANNO 1544. Wapen: Rengers [2]. Zie: Oude luister van het Groninger land. [Tentoonstellingscatalogus van het Groninger Museum, 1961]. Nr. 174. |
GDW, blz. 96, nr. [267], waar VRES[IAE] wordt opgelost i.p.v. het waarschijnlijkere VRES[IE]. |
Reeds in 1620 heeft Appingedam een klokkenspel van 13 klokken van de hand van Francois Simon. Dit spel wordt in 1835 enigszins gewijzigd en weer in de nieuwe toren opgehangen tot de vervanging in 1911. In 1979, 1991 en 2000 ondergaat het speelmechaniek wijzigingen en wordt het aantal klokken uitgebreid tot 51.
Hoewel ter plaatse aangeduid met de naam 'Vier Gekroonden' gaat het in feite om vier van de vijf beeldsnijders:
v.l.n.r. Castorius, Sempronianus, Claudius en Nicostratus. De vijfde Simplicius ontbreekt.
Zij zijn in die tijd de patroonheiligen van handwerkslieden, metselaars, timmerlieden, bouwarbeiders enz.
Vandaar dat tussen hen in een wapen is afgebeeld met de attributen van handwerkslieden: beitel, troffel, steenboor, steenhamer.
Castorius draagt een steekbeitel, Sempronianus een troffel, Claudius een passer en Nicostartus een winkelhaak.
15e eeuw, plafondschildering
Vijf Beeldsnijders; Pannonië (= nagenoeg het huidige Hongarije); martelaren; † ca 303. Heiligendag: 8 november.
Volgens de overlevering heten zij: Claudius, Nicostratus, Symforianus (ook Sempronianus of Simpronianus), Castor (ook Castorius); daar wordt nog de naam van Simplicius aan toegevoegd.
Alle vijf zijn beeldhouwers. De eerste vier zijn op dat moment christen, maar Simplicius niet. Het valt Simplicius op dat de beelden van zijn vier collega's veel mooier zijn dan de zijne. En dat niet alleen. Als hij aan het werk gaat, breken er herhaaldelijk werktuigen, en daar lijken die andere vier geen last van te hebben. Dus vraagt hij aan Symforianus, van wie gezegd wordt dat hij de belangrijkste is geweest, wat hun geheim is. Het antwoord luidt dat zij christen zijn. Voordat zij aan het werk gaan, verrichten zij eerst gebeden, waarin ze om Christus' zegen vragen. Hierop bekeert Simplicius zich tot Christus en sluit zich bij de andere vier aan.
Nu krijgen ze van keizer Diocletianus (284-305) de opdracht een beeld van de zonnegod te maken dat omringd wordt door veel dieren. Zij maken prachtige uitbeeldingen van de dieren, maar ze weigeren de godheid ertussen af te beelden. Dit omdat de mensen anders in de verleiding kunnen komen dat beeld als de ware god te vereren en daar wensen de vijf niet aan mee te werken.
Dan beveelt de keizer dat ze aan hem voorgeleid moeten worden. Tegelijk geeft hij opdracht alle martelwerktuigen uit te stallen die gebruikt worden, wanneer een gevangene weigert de Romeinse goden te vereren.
Zo geschiedt het. Maar zelfs de gruwelijke aanblik van al die foltertuigen schrikt de vijf niet af en ze worden dan gegeseld en met doornen gekroond.
Ze houden voet bij stuk. Dat maakt de keizer uitzinnig van woede. Hij geeft opdracht dat ze levend in loden kisten opgesloten moeten worden.
Vervolgens laat hij de kisten in de rivier de Save gooien. Na 42 dagen schijnen hun lijken geborgen te zijn door een zekere Nicomedes.
In later tijden wordt hun nagedachtenis samengevoegd met die van de Vier Gekroonde Martelaren († 305; feest 8 november)[4]
Uitgebreide geschiedenis van het orgel
±1571 - De Mare
Nieuwbouw van een tweeklaviers orgel met Borstpositief met circa 14 registers door Andreas de Mare (I) rond 1571, destijds werkzaam vanuit Emden, zeer waarschijnlijk tegen de noordmuur in het koor van de kerk. Het werk heeft een Dooff 3 voet in het front gehad en heeft de läge G-stemming (een kwart onder de huidige normale toonhoogte) gehad, in die tijd een veel voorkomende toonhoogte. Klavieromvang FGA-g2, a2. Aangehangen pedaal, mogelijk met een transmissie voor de Trompet 8 voet van het Hoofdwerk.
1638-1640 – Waelckens
Overplaatsing naar de westmuur van het schip in 1638, begonnen door Daniel Bader. Bader overlijdt tijdens het werk. Voltooing van het werk door Anthoni Waelckens in 1640. Hij bouwt geheel voort in de stijl van zijn stiefvader De Mare I en is in zijn tijd een zeer traditionele orgelmaker die tot ver in de 17de eeuw nog F-orgels bouwt (bijvoorbeeld met een nog 16de-eeuwse klavieromvang van FGA-a2). Nieuwe windvoorziening, windladen en delen van het kastwerk van Bader, het overige door Waelckens, inclusief een herintonatie van het oudere pijpwerk op hogere winddruk. Windladeomvang van het orgel van 1638 FGA-c3 (moet van Bader zijn volgens onderzoek van Wim Diepenhorst van de Mixtuur). De oude G-toonhoogte blijft gehandhaafd.
1719-Von Holy?
In 1719 zijn door een bevriende orgelmaker van organist Gerhardus Havingha (mogelijk Gerhard von Holy uit Jever, Oost-Friesland) twee nieuwe registers in het orgel gezet om het in slechte staat verkerende orgel enigszins aan de nieuwste mode aan te passen, namelijk een Octaaf 2'- HW en een Trechterregaal 8' - RP. Havingha is organist in Appingedam van 1718-1722 waarna hij naar Alkmaar verhuist waar hij benoemd wordt in de Grote- of Sint-Laurenskerk aldaar.
1744 – Hinsz
Nieuw orgel van Albertus Anthoni Hinsz in 1744, gemaakt met een tamelijk beperkt budget. Het wordt daarom een instrument van relatief bescheiden omvang voor deze grote kerk, namelijk 20 registers en een aangehangen pedaal. De balgen, de onderkast van het Hoofdwerk en vrijwel al het bestaande oude pijpwerk van het oude orgel neemt hij over en restaureert deze. AI het overige maakt hij nieuw, waarbij de middentorens van Hoofd- en Rugwerk in destijds Oost-Friese stijl (gesegmenteerd) worden gemaakt. De dispositie is vermeld in de dispositieverzameling van N.A. Knock in 1788.
1811 – Freytag
Restauratie door Heinrich Hermann Freytag waarbij het orgel algeheel technisch wordt hersteld.
1842-1884 - Van Oeckelen
In 1842,1869, 1876 en 1884 vinden allerlei wijzigingen plaats door Petrus van Oeckelen. Onder meer nieuwe frontpijpen met en andere indeling van de tussen- en zijvelden, enkele geheel nieuwe registers in de plaats van de Sesquialter, Cimbel en Trechterregaal, alsmede enkele pijpenreeksen van de oude registers. Ook wordt de oude Trompet door een nieuwe vervangen en is de windvoorziening gewijzigd.
±1925 – Doornbos
Rond 1925 wordt door Jan Doornbos een pneumatisch aangesloten Subbas 16' achter het orgel gemaak. Verder wordt de oude schuifkoppel vervangen door een moderne koppel met een trekker die onder het spelen bediend kan worden en wordt het oude pedaalklavier door een nieuw modern exemplaar vervangen. De oude Cornet 2' is niet meer in gebruik maar wordt nog wel als curiositeit boven op de hoofdkast bewaard. Lambert Erne vindt deze in 1948 terug en adviseert het register terug te plaatsen.
1948-1955 - Mense Ruiter
In de tijd vóór de grote kerkrestauratie van 1948-1953 worden plannen gemaakt om het orgel te restaureren en te voorzien van een vrij pedaal door Mense Ruiter. Dit gaat allemaal niet door en het orgel wordt in 1953 gedemonteerd. Het orgelbalkon en de orgelkasten worden in 1955 gerestaureerd door de kerkrestaurateur, aannemer Stamhuis. Daarbij worden alle bestaande kleurlagen verwijderd. Sindsdien heeft het orgel een blank eiken uiterlijk.
1967-1970-Van Vulpen
In de jaren zestig van de vorige eeuw wordt een restauratie voorbereid door de Gebr. Van Vulpen maar deze wordt om allerlei redenen steeds opnieuw uitgesteld. Het uitgebreide dossier van deze periode geeft een goed en interessant beeld van de overwegingen en handelwijze van de betrokkenen van destijds. Uiteindelijk wordt het orgel in 1967 gedemonteerd, maar het duurt nog tot net voor de kerst van 1970 dat het orgel opnieuw in gebruik wordt genomen.
Het Damster orgel wordt volgens de dan geldende inzichten naar de toestand van Hinsz in 1744 teruggerestaureerd, waarbij de latere wijzigingen grotendeels ongedaan worden gemaakt. Van de windvoorziening blijft het 19de-eeuwse deel in de orgelkasten intact. Wel wordt het windsysteem vanaf de balgen tot in het orgel vernieuwd met onder andere een zeer wijd en extra lang hoofdkanaal, waarbij de aansluiting op het oude kanaaIsysteem niet van onderop wordt gemaakt maar vanaf halverwege de Hoofdwerk-onderkast. Een volledig strak, bijna neobarok windkarakter is het gevolg.
Cor Edskes ontwerpt de mensuren voor alle nieuw te maken aanvullingspijpen en complete registers. Geheel vernieuwd worden op het Hoofdwerk de Trompet 8 voet (naar Leens) en Cimbel (kwart-sext samenstelling naar Praetorius) en op het Rugwerk de Sifflet 11/2 voet, Sexquialter en Trechterregaal 8 voet.
1981, 1988 en verder
Vanaf 1981 krijgt Mense Ruiter het orgel in onderhoud en ¡n 1988 wordt Stef Tuinstra als adviseur bij het orgel betrokken. Allereerst wordt de winddruk verlaagd van 84 mm naar 78 mm en wordt het orgel omgestemd in een Young-stemming. Nicolaí-organist Adolph Rots verschuift reversibel de Kwart-sext Cimbel tot een Tertscimbel. Dit als begin van een reeks aanpassingen om uiteindelijk een correctie van de Van Vulpen-restauratie te kunnen realiseren. Enkele plannen daartoe worden in deze periode gemaakt en ook door het Rijk in principe al deels subsidiabel gesteld.
Daarna komt het kerkelijke ‘Samen op Weg’ proces op gang wat jaren in beslag neemt waardoor de orgelplannen in de tijd worden doorgeschoven. Wat betreft de gebouwen is de uiteindelijke uitkomst dat de Nicolaikerk als het nieuwe gezamenlijke 'huis' wordt betrokken. Er volgt een kerkrestauratie met een aantal interieuraanpassingen. Allerlei moderne voorzieningen worden aangebracht met het oog op het multifunctionele gebruik van de kerk.
Plannen
In 2010 maakt Stef Tuinstra financieringsplannen op basis waarvan in 2013 een nieuw plan wordt gepresenteerd. AI ruim 70 jaar bestaat de wens om een vrij pedaal aan het orgel toe te voegen, maar dit kan destijds om allerlei redenen niet doorgaan en ook niet in 1969 omdat men er op dat momentvan hogerhand niet aan wil.
De financiële middelen kunnen nu echter wél worden gevonden omdat alleen bij een geïntegreerd werk tezamen met het historische gedeelte, de externe fondswerving over het gehele project effectief is. Zo wordt als model A een restauratieplan gemaakt inclusief een vrij pedaal en een model B, alleen de restauratie van het oude orgel. Een offerteronde volgt, waaruit die van Reil wordt gekozen en de financieringsprocedure wordt gestart.
In 2014 volg de procedure omgevingsvergunning. Er kan enige tijd later een legaat afkomen indien het plan A met het vrije pedaal zal worden uitgevoerd. In 2015 is de financiering van ca. € 480.000 al bijna rond en wordt het project als restauratiewerk in maart 2015 bij de Provincie Groningen ingediend. De subsidievaststelling volgt begin juli 2015. Medio 2016 start het werk en is dus recentelijk voltooid.
Restauratie 2016-2017
Het orgel is in technische zin volledig en grondig gerestaureerd, mede omdat blijkt dat de windladen inwendig opnieuw scheuren vertonen. Ook de mechanieken zijn geheel hersteld en opnieuw ingeregeld. Het pijpwerk wordt gerestaureerd en intensief geherintoneerd omdat het pijponderzoek heeft uitgewezen dat de aanwezige intonatie toch nog meer is gebaseerd op neobarokke principes dan aanvankelijk gedacht.
Ten behoeve van het vrije pedaal wordt een nis achter het orgel gemaakt waarin de nieuwe pedaalwindlade dusdanig ver in kan worden geschoven dat twee van de vier registers in de nis staan en twee daarvóór. Zodoende is er voldoende ruimte om toch een pedaal met vier registers achter het orgel te plaatsen. De kast is zo onopvallend mogelijk gemaakt om zoveel mogelijk de oude omgevingssfeer te kunnen behouden. Omwille van de nieuwe extra registers kunnen de grote registertableaus van 1969 in fantasiestijl niet gehandhaafd blijven. Nieuwe geprofileerde registernaamstroken zijn gemaakt naar voorbeeld van Hinsz (1743) van de Bovenkerk te Kampen.
Interessante feiten
Uit het onderzoek voor en tijdens het werk komt een aantal interessante feiten tevoorschijn. Deels zijn ze al als vermoedens in het restauratieplan opgenomen. Tijdens het werk komen er echter ook enkele belangrijke elementen bij die vragen om een aanvulling op het bestaande plan. Vanuit de financieringsplannen die de adviseur vanaf 2010 heeft gemaakt, is er van tevoren al ruim begroot en zijn er daarom ook tijdig voldoende financiële middelen vergaard om de bijkomende ontdekkingen ook geheel in het werk te kunnen integreren.
Zo is al in het plan voorzien dat de Cimbel 3 van het Hoofdwerk en de Trechterregaal 8 voet van het Rugpositief uit 1970 door nieuwe exemplaren zullen worden vervangen die beter aansluiten bij het door Hinsz in 1744 gerealiseerde concept. Aanvullend hebben nu zowel de Hoofdwerk-Mixtuur als de Rugpositief-Sesquialter weer de originele samenstelling gekregen.
Gescheiden windvoorziening
Aanvankelijk is het plan om de 19de-eeuwse aanpassing van de 18de-eeuwse windvoorziening te handhaven vanwege het verwachte fraaie karakter ervan. Verder detailonderzoek wijst uit dat enerzijds het grootste gedeelte van de windkanalen van Hinsz toch nog aanwezig is en dat anderzijds ook het uitbreidingsgedeelte van het kanaalsysteem door Van Oeckelen van 1842 en 1884 nog grotendeels in tact is. Tijdens het werk is daarom besloten om de windvoorziening te scheiden in een 18de-eeuws deel en een deel met daarin de 19de-eeuwse aanleg geïntegreerd. Dit heeft wel tot gevolg dat de toegang naar het orgel geheel moet worden gewijzigd.
Gebleken is dat de drie grote spaanbalgen van 8,3 bij 4,5 Groninger voet, die in een daarvoor tegen de westmuur aangebouwd nieuw balghuis worden geplaatst, van Daniel Bader zijn. Gezien de stijlkenmerken van Bader moeten ook delen van de onderkast van het huidige Hoofdwerk nog van zijn hand zijn.
Nieuw pijpwerk
Naar aanleiding van uitgebreid onderzoek van Stef Tuinstra dat zich uitstrekt tot het hele Noordduitse kustgebied en Westfalen, worden een nieuwe Cimbel en Trechterregaal gemaakt. Orgelmaker Hendrik Ahrend uit Leer (Loga) heeft op zeer collegiale wijze ook allerlei documentatie verschaft die met dit project verband zal kunnen hebben. De nieuwe Cimbel heeft het karakter van een hoge Scherp. De nieuwe Trechterregaal is gemaakt naar voorbeelden van Berendt Huss (Stade, 1673), Arp Schnitger (Hamburg St. Jacobi, 1692) en Frans Caspar Schnitger (Alkmaar St. Laurenskerk, 1725).
Naar aanleiding van de pijpinventarisatie door Han Reil en het daaropvolgende onderzoek van Wim Diepenhorst van de Mixtuur, wordt deze in de Hinsz-stijl van rond 1740 hersteld (zonder 5 1/3 voets koor), waarbij ook de Sesquialter wordt betrokken omdat blijkt dat er door Van Oeckelen in 1842 veel pijpen van de Sesquialter, onder andere als 5 1/3-koor vanaf c2, in de bestaande Mixtuur zijn geplaatst.
De nu aangebrachte barokstemming van het pijpwerk is naar Kellner, een stemming die sterk lijkt op het stemmingsysteem van Hinsz anno 1744 (Groningen, Pelstergasthuiskerk en de visie volgens J.W. Lustig, 1755).
Bijzondere windvoorziening
Men kan in Appingedam nu de windvoorziening in drie 'windstanden' zetten, een Hinsz-optie en een Van Oeckelen-I en Van Oeckelen-Il optie. Bij de eerste optie wordt het orgel, vanuit de nog originele drie spaanbalgen, alleen door het Hinsz-kanaalsysteem van wind voorzien (met enge windkanalen). Bij de tweede optie geschiedt de windvoorziening door het Hinsz-systeem plus de Van Oeckelen-'bypass' van 1842 (wijdere kanalen) en bij de derde optie is die gelijk aan die van de tweede, maar dan ook nog met ingeschakelde schokbalg van Van Oeckelen uit 1884. Het orgel van Appingedam is met dit systeem het enige orgel in Nederland en wellicht in Europa met een historisch 'multiple choice' inschakelbaar windsysteem! Met een 21e -eeuws elektronisch aangedreven schakelsysteem, dat wel!
De uitkomst van deze verschillende vormen van windtoevoer zijn voor de klank en aanspraak van de pijpen verrassend en educatief zeer interessant. Zo kan in Appingedam vanaf nu bij bv. excursies in woord en geluid goed uitgelegd worden waarom in de loop van de 19de eeuw de oude windvoorzieningen van vrijwel alle oudere orgels in die tijd worden vervangen dan wel verwijd en wat dan bij die ingrepen de winst maar zeker ook het verlies van klankschoonheid betekend heeft. Er kan bv. tijdens concerten 'geschakeld' worden tussen het ene systeem en het andere. Zo kan op deze wijze een groot deel van de orgelliteratuur tot en met heden op dit zo heel oude orgel toch passend tot klinken worden gebracht. Wellicht ook een idee voor eclectische nieuwbouworgels?[5]
Gebrandschilderd glas
[598] |
Enige ramen met gebrandschilderd glas uit de 17e eeuw, afkomstig merendeels uit de kerk van Appingedam, met wapens van Houwerda, Ripperda enz., gehouden door engelen; boogversieringen, alsmede een aantal losse ruiten uit genoemde kerk.
N.B. Vermeld: GMV, 1906, blz. 12, nr. 17. |
GDW, blz. 159, nr. [598]. |
|
[599] |
Wapens: Rechts: Doorsneden: A. in blauw in een gouden nest een omgewende gouden pelikaan met opgeheven vlucht en met vijf gouden jongen; B. gedeeld: 1. in goud een zwart huismerk nr. 77; 2 in goud drie groene klaverbladen. Links: Gedeeld: I een halve zwarte adelaar; II doorsneden: a. in goud een zwart huismerk nr. 78; b. in goud drie groene klaverbladen.
GDW, blz. 159, nr. [599]. |
|
[600] |
Zoo werd nog in 1773 door de 17 eedgenoten en den secretaris van Appingedam betaald 108 gulden voor 360 geschilderde ruiten in de kerk met de wapens, namen en gordijnwerk, pelikaan en onderschild à 6 gulden per stuk. Toen de secretaris Idema in gebreke bleef zijn ruit te betalen, werd na vele deliberatien diens ruit uit het kerkraam verwijderd.
N.B. Vermeld: GVA, 1913, blz. 130. Secretaris Hero Idema, begraven Appingedam 24 november 1774. Zie: Familieboek Idema. 1968. Blz. 16. |
GDW, blz. 159, nr. [600]. |
|
[601][a] |
GECOMMITTEERDE RAADEN DER OMMELANDEN TUSSCHEN DE EEMS EN LAUWERS, MDCCLXXVII.
Wapen: Linksgeschuinbalkt van acht stukken van zilver en blauw, de zilveren stukken beladen met elf rode harten, schuinrechts, 1 en 4 en 4 en 2 [Ommelanden]. |
GDW, blz. 159, nr. [601][a]. |
|
[601][b] |
JR. EN MR. O. R. ALBERDA, PRAESIDENT.
Wapen, helmteken en dekkleden: Alberda. Schildhouders: twee gouden leeuwen. |
GDW, blz. 159, nr. [601][b]. |
|
[601][c] |
JR. E. TIARDA VAN STARKENBORGH, HR. V. LEENS.
Wapen en helmteken: Tjarda van Starkenborgh, doch met zwarte kettingen. Dekkleden: goud en zwart en rood. Schildhouders: twee omziende zwarte adelaars met opgeheven vlucht, gouden snavel en klauwen. |
GDW, blz. 159, nr. [601][c]. |
|
[601][d] |
JR. EN MR. E. J. TIARDA VAN STARKENBORGH.
Wapen: Tjarda van Starkenborgh, als GDW, nr. 601c. |
GDW, blz. 159, nr. [601][d]. |
|
[601][e] |
JR. E. J. LEWE.
Wapen, helmteken en dekkleden: Lewe. Schildhouders: twee rode leeuwen.160 |
GDW, blz. 159, nr. [601][e]. |
|
[601][f] |
SICKE MELIS.
Wapen: Gedeeld: 1 doorsneden: a. in goud een rood huismerk nr. 79; b. in blauw een staande gouden korenschoof; II in groen een steigerend zilveren paard met afhangende lange staart. Helmteken: een uitkomende gouden korenschoof. Dekkleden: rood en blauw. |
GDW, blz. 160, nr. [601][f]. |
|
[601][g] |
JAN GEERTS.
Wapen: In goud een stappend zwart paard met afhangende staart. Helmteken: een uitkomende zwarte paardekop. Dekkleden: zwart en goud. |
GDW, blz. 160, nr. [601][g]. |
|
[601][h] |
FREERK HEMMES.
Wapen: In zilver een omgewend bruin paard en een bruin paard, samen klimmend tegen een rood huismerk (nr. 80), het merk vergezeld van boven van drie zwarte klaverbladen, 1 en 2. Helmteken: drie losstaande zwarte klaverbladen, 1 en 2. Dekkleden: rood en zilver. |
GDW, blz. 160, nr. [601][h]. |
|
[601][i] |
JAN JACOBS TEMPEL.
Wapen: In zilver een met twee blauwe pijlen van boven naar beneden schuinkruislings doorstoken rood hart, vergezeld van drie groene klaverbladen, de beide bovenste tussen de bovenkanten van de pijlen. Helmteken: drie losstaande groene klaverbladen. Dekkleden: rood en zilver. |
GDW, blz. 160, nr. [601][i]. |
|
[601][j] |
ABEL WIERSEMA.
Wapen: In groen in een gouden nest een staande zilveren pelikaan met opgeheven vlucht en met drie jongen. Helmteken: een uitkomende zilveren pelikaanskop. Dekkleden: zilver en groen. |
GDW, blz. 160, nr. [601][j]. |
|
[601][k] |
MR. J. P. DRIESSEN, SYNDICUS.
Wapen: In zilver tussen twee naar rechts gewende gouden wassenaars een blauw huismerk nr. 81, vergezeld van boven en van onderen van een gaande gouden vogel. Helmteken: een staande gouden vogel. Dekkleden: rood en groen. |
GDW, blz. 160, nr. [601][k]. |
|
[601][l] |
MR. L. FRUYTIER, RENTMEESTER.
Wapen: In blauw een gouden leeuw; en twee gouden flanken. Helmteken: een uitkomende gouden leeuw, de linkervoorpoot rustend op een op de kroon van de helm staande gouden lelie. Dekkleden: goud en blauw. |
N.B. Op zegel van dr. Lambertus Fruytier flanken gebogen. RAG, Zegelverzameling B 97. |
GDW, blz. 160, nr. [601][l]. |
|
[601][m] |
MR. N. GUICHART, SECRETARIS.
Wapen: In blauw een gouden paard, bereden door een in bruin geklede ruiter met lans vechtend tegen een onder het paard liggende gevleugelde bruine draak met vier poten, waarvan alleen die aan de linkerzijde zichtbaar zijn. Helmteken: een uitkomende gouden paardekop. Dekkleden: goud en blauw. |
GDW, blz. 160, nr. [601][m]. |
|
[601][n] |
Signatuur: W. VELTMAN, INV. ET DELIN. GRON. 1777.
N.B. Niet meer aanwezig. Tekening in kleuren: GAG, topografische atlas, kaart nr. 1269, rood. Genoemde gecommitteerde raden beëdigd 24 februari en 11 maart 1777. Wigbolt Veltman ontving voor ontwerpen en opwerken van plan voor nieuw kerkeglas te Appingedam 42 gulden blijkens betalingsordonnantie 24 december 1779. Zie: RAG, Ommelander archieven, inv. nr. 341. |
Onno Reint Lewe compareerde ten landdage 1777 voor Loppersum in Fivelgo, Edzard Tjarda van Starkenborgh voor Wehe in Hunsingo, Edzard Jacob Tjarda van Starkenborgh voor Onderwierum in Hunsingo, Evert Joost Lewe voor Tjamsweer in Fivelgo, Sicke Melis voor Leens in Hunsingo, Jan Gerrits voor Niekerk in Westerkwartier, Freerk Hemmes voor Ten Boer in Fivelgo, Abel Wiersema voor Niehove in het Westerkwartier, Jan Jacobs Tempel voor Hoogkerk in het Westerkwartier. Zie: RAG, De landdagcomparanten der Ommelanden. Handschrift. Syndicus, rentmeester en secretaris zijn ambtenaren. 161 |
GDW, blz. 160, nr. [601][n]. |
|
Enkele grafzerken
[269] |
ANNO DOMINI MCCC ... DE VORSICHTIGE EIJSE SIGERS DEN . DACH MA.
A° DOMINI MCCCCLXXXIX STARF DE ERBAR VROW IDE NANKES UP DER GEBORTDACH MARIE.
Embleem: Op een boog van de bovenhelft van een cirkel een latijns kruis. |
Wapen: Een onbekend stuk (later vervangen door huismerk nr. 28), vergezeld van drie rozen. |
N.B. Tegen zuidmuur (2018). Hergebruikte sarcofaagdeksel, dat oorspronkelijk alleen het Golgotakruis bevat. Tussen de woorden MCCC en DE is ruimte voor de rest van het jaartal en (bijv.) het woord STARF. Tussen de woorden DEN en DACH is slechts ruimte voor één letter of cijfer. |
GDW, blz. 97, nr. [269], waar de tekst, het embleem en het wapen onvolledig zijn weergegeven. |
|
[270] |
A DOMINI MVC [T]WIN[TICH] ... UP DACH SEVERINI EPISCOPI, STARF DIE ERBAER WND ERENTFEST SNELGER HOUWERDA, HOEVELINCK THEN DHAM, W.Z.G.W.G.S.
Kwartieren: I Houwerda. II een omgekeerde wassenaar, vergezeld van een achtpuntige ster [Popinge?]. III een lelie [Snelgersma]. IV een adelaar. |
Beeldhouwwerk: Een geharnaste man met een slagzwaard, vergezeld van metalen handschoenen en een gepluimde helm. |
N.B. Tegen noordmuur in noorderkapel (2018). Afgebeeld: GSL, blz. 6/7, en: MON, plaat VI, nr. 2. Sterfdag 23 oktober. Vergelijk vierde kwartier met: GDW, nr. 2. Letters kunnen worden opgelost tot: WIENS ZIELE GOD WIL GENEDICH SYN. Vergelijk: GDW, nrs. 276, 3381. Kwartier Snelgersma, Zie: GDW, nr, 2 Na [T]WIN[TICH] zal nog een romeins cijfer volgen (iv, v, vi o.i.d.). Snelger Houwerda leeft nog op 6 nov. 1523 (Arch. Parochiekerken, inv.nr. 74, www.cartago.nl/oorkonde/pari074e). |
GDW, blz. 97, nr. [270], waar het sterfjaar iets anders gelezen wordt (UNDE i.p.v. [T]WIN[TICH]). |
|
[271] |
INT JAER MVCXLII STARF MELLE CLANT, DE GODT GHENADICH SY.
Wapens: Rechts: Clant. Links: Drie sterren [To Eelwert?]. Schildhouder: een geharnaste man met helmteken: een vlucht, elke vleugel beladen met drie vissen, op de rechtervleugel schuinlinks, op de linkervleugel schuinrechts [Clant]. |
N.B. Tegen noordmuur van noorderzijbeuk (2018). Afgebeeld: GDW, plaat IV. Nieuwsbulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond 1955, k. *76/*77. Plaat III*, afb. 6.98 |
GDW, blz. 97, nr. [271], waar het moederswapen aan de familie Ufkens (verwant aan de familie Ufkens) wordt toegeschreven.
De inscriptie op de steen van Melle Clant (overleden in 1542) luidt: INT JAER MVCXLII STARF MELLE CLANT, DE GODT GHENADICH SY. Het gezlcht doet wat kinderiijk aan en het is niet ondenkbaar dat het oorspronkelijke gezicht afgesleten is geweest en later - misschien met de beste bedoelingen - weer is aangevuld. Aon de andere kant: zijn voeten zijn ook wat primitief weergegeven, maar dat is niet ongebruikelijk in de 16e eeuw. Opmerkelijk zijn de vleugels achter zijn hoofd: omdat in elk drie vissen zijn afgebeeld. verwijst het naar het helmteken en niet naar engelenvleugels of zo. Links is het famiewapen van Clant te zien: drie vissen in een diagonale balk. Het wapen met de drie stenen (volgens Pathuis zou het van de familie Ulkens kunnen zijn) is van de vrouwelijke tak, want het is ruitvormig weergegeven. In de hoeken zijn rozen te zien. Deze zouden kunnen verwijzen naar een christelijk symbool (de vijfbladige bloem staat dan voor de vijf wonden van Christus) of een symbool van pelgrims.
De oorspronkelijke plaatst van deze steen is niet bekend en ook over de persoon Melle Clant is geen informatie aangetroffen.
|
|
[272] |
INT JAER ONS HEREN [MVCXLII?], UP SUNTE VYTS DACH, DOE STARF DE ERSAME DEETGHEN WATERMANS. GODT SI ER GENEDYCH.
Wapens, vergezeld van: SIBI ET POSTERIS: Rechts: Drie rozen. Links: Aan een liggende tak drie appels aan bladerloze stengels, 2 en 1. |
N.B. Hiernaast een zerk met zelfde wapens. Afgebeeld: L. J. Hut, Genealogie Hut. 2. druk. Groningen 1968. Blz. 7. Sterfdag 15 juni. |
|
[273] |
AN 1548, DEN 7 NOVEMB., STARF DE HOECGELERTE JO[HANN]ES WINSCHOTE, IN BEIDER RECHTEN DOCTOR, PASTOER TEN DAM ENDE OFFITIAEL VAN VRIESLANT.
In de vier hoeken een gelijk wapen: Schuingevierendeeld, het bovenste veld beladen met een ster, het onderste beladen met een roos. |
N.B. In de noorderkapel. Hierbij: GDW, nrs. 634 en 661. |
|
[A273A] |
Wapens: Rechts en links: Onherkenbaar.
O HOMO SIT IESUS TIBI CHRISTUS. |
Beeldhouwwerk: Een borstbeeld van een man, gekleed in toga en baret, houdend een met krappen gesloten boek. |
N.B. Tegen zuidmuur (2018). Wapens uitgehakt en teksten vervangen door: GDW, nr. 626. Zie GRK, 22 (2005) 105-120. |
GDW, blz. 165, nr. [626]. |
|
[274] |
INT JAR ONS HEREN MVCLVI, DES WONSDAGHES VOR PASKEN, RUSTEDE IN DEN HEREN DE ERSAME DERCK HEINENS, DEN GHOEDT GHENEDYCH SY.
Wapens, vergezeld van: SIBI ET POSTERIS: Rechts: Drie rozen. Links: Aan een liggende tak drie appels aan bladerloze stengels, 2 en 1. |
N.B. In noorderkapel (2018). Sterfdag 1 april. |
|
[275] |
A 1558 DEN 23 DACH AUGUSTIS STARF ALLIGEN TEN BUREN DER GODT GENEDICH WIL SIN.
N.B. In zuiderzijbeuk (2018). |
|
[276] |
1558, DEN 21 DACH SEPTEMBRUSTE MARIEN TEN BUREN, DER GODT GENEDIGH WIL SIN.
N.B. In zuiderzijbeuk (2018). |
|
[A276A] |
... GODT ...
N.B. In zuiderzijbeuk bij de westmuur (2018). Vrijwel onherkenbaar. Uit fragmenten van de decoratie blijkt dat deze identiek is aan die op GDW, nr. 275 en GDW, nr. 276, dus ongetwijfeld eveneens daterend uit ca. 1558. Hierbij: GDW, nrs. 684 en 685. |
GDW, blz. 165, nr. [626]. |
|
[277] |
...O 155[9] / DEN 16 DACH NOVEMB. / E[ERB]AER / SNELGER HOU...
Wapen: Gedeeld (doch zonder deellijn). Rechts: Een omgewende leeuw [Houwerda]. Links: Loegen. Helmteken: Houwerda. |
N.B. Los liggend bij de noorderkapel (2018) Het cijfer 9 is onherkenbaar. |
GDW, blz. 98, nr. [277], waar het opschrift enigszins afwijkt en het wapens als twee wapens beschreven is. |
|
[278] |
INT JAER / UNS HEREN MVCLX [DEN] / XII DACH MAII ENSER / FOCKE SIABBENS IN / DEN HEREN ....
Wapens: Rechts: Aan een liggende tak drie rozen aan bladerloze stengels, 2 en 1. Links: Huismerk nr. 30. |
N.B. Los liggend bij noorderkapel (2018). ENSER, met afkortingsstreep boven NS. Fragmet met tekst 'X [DEN] / XII DACH MAII ENSER' thans (2018) niet meer aanwezig. Vgl. GDW, nr. A286A. |
|
[279] |
ANNO DOMINI 1568, DEN 31 AUGUSTI, STARF DE ERSAME HERMEN VAN RAKEN, DEN GODT GENEDICH SY.
Wapen, vrijwel onherkenbaar: Huismerk nr. 31. |
N.B. In noorderkapel (2018). Hierbij: GDW, nr. 622. |
|
[280] |
A 1569, DEN 1 MARTII, STARF DE WEERDIGE WALGELEERDE HEER JOACHIMUS SCHUTTORPIUS, PASTOER UND COMMISSARIUS TEN DAM.
Wapens in de hoeken: I en IV: Een geopende vlucht, beladen met de letters I.S.; op elke vleugel één letter. II en III: Een voetangel. |
N.B. In noorderkapel (2018). Hierbij: GDW, nr. 652. Zie ook: GDW, nr. 263. |
|
[281] |
NOBILI ET GENEROSO IUVENI SNELLIGERO AB HOUWERDA, IN DAMMONE CAPITANEO. ANNO 1579 24 IUNY DIE PLACIDA MORTE DEFUNCTO SUB HOC TUMULO CUIUS OSSA QUIESCUNT CUM SPE BEATAE RESURRECTIONIS, DILECTO AFFINI, PIETATIS ERGO PHILIPPUS A MECKHAMA ET IETIEN HOUWERDA CONIUGES MOESTISSIMO ET FRATERNO ANIMO H.M.P. MORERE UT VIVAS.
Wapens: Rechts: Houwerda. Links: Popinge. Helmteken: Houwerda. |
N.B. In noorderkapel (2018). H.M.P. is op te lossen als 'hoc monumentum posuerunt'. Vergelijk: Jakobus Isebrandus Harkenroht. Oostfriesche oorsprongkelijkheden. 2. dr. Groningen 1731, Blz. 268. O. G. Houtrouw. Ostfriesland. I. Aurich 1889. S. 319. Quellen und Forschungen zur ostfriesischen Familien- und Wappenkunde 1967, S. 112. Mit Abbildungen. |
|
[282] |
HIC / DORMIT HIN... RATRE IOANE, QUI A MD82 OBIERE.
Wapens: Rechts: Gedeeld: I een halve adelaar; II een dwarsbalk, vergezeld van boven van twee rozen naast elkaar en van onderen van een klaverblad. Links: Een dwarsbalk, schuingeruit in vier rijen van vier stukken [Beierse ruiten]. |
N.B. Los liggend bij noorderkapel (2018). Tekst '... RATRE IOANE, QUI A' ontbreekt thans (2018). Vgl. GDW, nr. A286B. |
GDW, blz. 99, nr. [282], waar de transcriptie en wapenbeschrijving iets afwijkt. |
|
[283] |
INT JAER ... IN DEN HEREN ... [DACH] AUGUSTO WORTH DOETHGESLAGEN DE ERBAE REYNER BYWEMA, HYR BEGRAVEN.
Wapens: Rechts: Een grote lelie, vergezeld rechts boven en links beneden van een roos, de lelie buitendien vergezeld links boven en rechts beneden van een ster. Links: Op een op de kop met een pluim bestoken paard een met een zwaard vooruit stotende geharnaste en gepluimde aanziende ruiter, vergezeld van achteren van een bol, liggend op de rug van het paard. |
N.B. Tegen noordmuur in noorderkapel (2018). Afgebeeld: MON, plaat VI, nr. 1. Sybolt Bywema, redger, Raskwerd, voerde 1579: Gevierendeeld: I en IV een roos; II en III een ster, en in het schildhart, over de lijnen heen, een lelie. Helmteken: een lelie. Zie: RAG, Register Feith 1597, nr. 158. |
|
[284] |
THOBE, HINRECK HETE WEGGEN WYF. B. V. DE Z.
N.B. Los liggend bij de noorderkapel. |
|
[285] |
[HIE]R LICHT JUN/[KE]R HERMEN CLAN/T
GDW, blz. 99, nr. [285], waar enkel tekst '... HERME ...' gegeven wordt. |
|
[286] |
A ... DEN / ... DEC[EMBRIS] ... / ...
Wapen: Een omgewende halve leeuw, onder de voorpoten vergezeld van een zeven puntige ster [Wincken?]. |
GDW, blz. 99, nr. [286], waar enkel de tekst ´A ...´ gegeven wordt. |
|
Grafsteen van Mr. Rudolph Fabus Cleveringa, 24 oktober 1763 - 20 mei 1818 en echtgenote Vrouwe Cornelia Ebels, 15 juni 1771 - 19 september 1826. Deze Cleveringa is burgemeester geweest van Appingedam en is daar ook geboren. Ook is hij redger en fabrikant geweest. Hij heeft de Fromaborg gekocht en is daardoor heer van Wirdum en redge aldaar geworden. Hij is in het bezit geweest van een steenfabriek, een kalkhoven, een oliemolen en een zoutziedrij. Samen met zijn vrouw hebben ze in het Blauwe Huis in Appingedam gewoond. Zijn zoon is later ook burgemeester van Appingedam gewees, evenals zijn grootvader. Foto: ©Jur Kuipers.
Het is moeilijk te ontcijferen van wie deze grafsteen is geweest. Wel is duidelijk dat deze persoon mogelijk een bewoner is geweest van de borg Snelgersma bij Appingedam of dat de persoon er alleen eigenaar van is geweest. Foto: ©Jur Kuipers.
Dronefoto: ©Jur Kuipers.
|